Minder baby’s met Downsyndroom

Vorig jaar werden in Vlaanderen 63.148 kinderen geboren. Dat zijn er 668 (1,1%) minder dan in 2018. Dat blijkt uit cijfers van het Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE).

Na een kortstondige stabilisatie vorig jaar zet de dalende tendens van het aantal geboortes in Vlaanderen zich verder. Vorig jaar werden er 63.148 kinderen geboren, een daling met 1,1% in vergelijking met 2018. De tendens wordt nog duidelijker wanneer men de cijfers van 2019 vergelijkt met die van 2010: vorig jaar werden 9,7% minder kinderen geboren.

Een andere tendens die zich verderzet, is de hogere leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen. In de 2019 was de gemiddelde leeftijd waarop een vrouw voor het eerst beviel 29,3 jaar. In 1987 was dat 25,7 jaar. Meer dan de helft van de moeders (55,8%) is dertig jaar of ouder op het moment van de bevalling. 3,3% is zelfs 40 jaar of ouder (0,8% in 1991). Met de stijgende leeftijd van de moeders neemt ook het aantal vruchtbaarheidsbehandelingen toe. 7,7% van de zwangerschappen waren het resultaat van zo’n behandeling. 

In 2018 kende het aantal kinderen dat geboren werd met het syndroom van Down, een plotse daling van 42 tot 28. Waarschijnlijk was dat een gevolg van de beslissing van de overheid om de NIP-test terug te betalen. Ook vorig jaar werden er 28 kinderen geboren met trisomie 21. “We zien dat de daling van vorig jaar van het aantal geboortes van kinderen met Downsyndroom bevestigd wordt, maar zich niet verder doorzet. Het is moeilijk te voorspellen of dit cijfer verder zal evolueren. Intussen is de NIP-test alleszins goed ingeburgerd, en kiest een ruime meerderheid van de koppels ervoor deze te laten uitvoeren. Maar we hebben geen zicht op het percentage positieve testen en op het aantal positieve testen dat bevestigd en gevolgd wordt door een zwangerschapsafbreking. Er zullen zeker altijd koppels zijn die na een diagnose van trisomie 21 ervoor kiezen de zwangerschap verder te zetten”, zegt professor gynaecologie en wetenschappelijk voorzitter van het SPE Roland Devlieger. 

Een laatste tendens waarop het SPE de nadruk legt, is die van het dalend aantal episiotomieën. In 2001 werd voor het eerst bevraagd hoe vaak de ‘knip’ werd uitgevoerd. Toen gebeurde dat in 68,2% van de bevallingen, vorig jaar liep dat terug tot 38,5%. Een positieve ontwikkeling, vindt gynaecologe Monika Lubach, voorzitter van de raad van bestuur van het SPE omdat zo een aantal complicaties worden vermeden. Cijfers uit de buurlanden (Frankrijk 19,9%, Verenigd Koninkrijk 20% en Nederland 24,1%) doen vermoeden dat het aantal episiotomieën nog verder kan dalen.

Filip Ceulemans