Observatorium Chronische Ziekten publiceert activiteitenverslag

Deze week publiceerde het Observatorium voor de Chronische Ziekten zijn activiteitenverslag voor de periode van mei 2018 tot mei 2020. In die periode werden zestien adviezen geformuleerd aan het adres van beleidsverantwoordelijken en zorgverstrekkers. 

Tweejaarlijks brengt de raadgevende afdeling van het Observatorium voor de Chronische Ziekten een activiteitenverslag uit waarin de verwezenlijkingen van de afgelopen periode worden toegelicht. In de periode van mei 2018 tot mei 2020 (periode waarop dit verslag slaat) zette het observatorium in op drie prioritaire thema’s: een betere terugbetaling van het patiëntenvervoer afgestemd op de noden van patiënten met chronische aandoeningen, een betere terugbetaling van de kinesitherapie en het belang van neuropsychologische testen aantonen op vlak van de kwaliteit van leven van patiënten met een chronische ziekte. 

Tijdens de vergaderingen van de raadgevende afdeling kwam regelmatig een onderwerp ter sprake waarbij huisartsen rechtstreeks of onrechtstreeks zijn betrokken. Zo werd geregeld gesproken over de modaliteiten van het Globaal Medisch Dossier. Aanleiding was het voorstel tot loskoppeling tussen de verlenging van het GMD en het verplicht jaarlijks contact tussen de patiënt en de huisarts zoals dat opgenomen was in het akkoord tussen artsen en ziekenfondsen 2018. “Het GMD biedt voor personen met een chronische ziekte een grote meerwaarde”, stelt het Observatorium. “Helaas zijn er in de bestaande procedure drempels die de toegang tot het GMD voor personen met een chronische ziekte in de weg staan.” Het Observatorium heeft in haar advies dan ook gepleit voor een langere geldigheid van het GMD voor bepaalde personen of situaties, het juist informeren en tijdig verwittigen van de patiënt over de verlenging van het GMD en het inzetten van het GMD als echt zorginstrument. 

In het kader van het re-integratietraject van personen met een chronische aandoening benadrukt het Observatorium het belang van een open dialoog tussen alle betrokken partijen: de huisarts, de adviserend arts, de arbeidsgeneesheer, de werkgever en andere eventueel betrokken zorgverstrekkers (kinesitherapeuten, ergotherapeuten, maatschappelijk werkers, psychologen, specialisten enzovoort). Onder meer bij de mogelijkheid om zo’n patiënt in te schakelen in vrijwilligerswerk wordt hulp gevraagd van de huisarts. Hij moet de patiënt informeren over de mogelijkheden die op dit vlak bestaan. Vrijwilligerswerk is immers combineerbaar met arbeidsongeschiktheid. 

Ook in het advies over de optimalisatie van de incontinentieforfaits komt de huisarts ter sprake. In de opleiding van huisartsen zou volgens het Observatorium meer aandacht moeten gaan naar incontinentie. Huisartsen zouden tevens door andere instanties op de hoogte moeten worden gebracht wanneer een patiënt een score van 2 heeft op het item incontinentie van de KATZ-schaal (of een gelijkwaardige evaluatie) en de patiënt nog geen behandeling heeft gehad.  

In het advies over de neuropsychologische diagnose in het kader van daaraan aangepaste opvolging en therapie van personen met een niet-aangeboren hersenletsel is volgens het Observatorium dat een niet-aangeboren hersenletsel niet altijd wordt erkend door artsen, waarbij wordt verwezen naar zowel neurologen, neurochirurgen als huisartsen. Voor de huisarts komt het er voor het Observatorium vooral op aan om aandacht te hebben voor de symptomen en tijdig door te verwijzen.  

Filip Ceulemans