KCE legt regels vast voor doorverwijsregels bij zwangerschap

Wanneer de zwangerschap van een vrouw probleemloos verloopt, kan ze zowel door een gynaecoloog als een vroedvrouw of huisarts worden opgevolgd. Bij opvolging door vroedvrouw of huisarts is het belangrijk regels vast te leggen om te bepalen in welke situaties de tussenkomst van een gynaecoloog noodzakelijk is om de veiligheid van moeder en kind te garanderen. Het KCE duidde 188 klinische of psychosociale situaties aan die als potentieel risicovol kunnen worden beschouwd. 

In ons land kunnen vrouwen vrij kiezen door wie ze een zwangerschap willen laten begeleiden: een gynaecoloog, een huisarts of een vroedvrouw. Althans op voorwaarde dat de zwangerschap normaal verloopt. Dan kunnen ze kiezen voor prenatale zorg exclusief door een gynaecoloog of gemengde zorg door een gynaecoloog enerzijds en een vroedvrouw of huisarts anderzijds. In een eerder rapport over perinatale zorg gaf het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) de aanbeveling zwangerschapsopvolging te organiseren binnen een netwerk van zorgverstrekkers die de zwangere vrouw omkaderen. Het sprak toen ook al van een doorverwijsinstrument dat de betrokken zorgverstrekkers kunnen gebruiken. Dat instrument is het onderwerp van het rapport dat deze week werd gepubliceerd. 

Het rapport geeft een lijst van klinische (bijvoorbeeld hoge bloeddruk) en psychosociale (bijvoorbeeld een zwangere vrouw die slachtoffer is van huishoudelijk geweld) situaties die zich tijdens de zwangerschap kunnen voordoen en die al dan niet een doorverwijzing vereisen. Het rapport telt vier mogelijke doorverwijsacties voor: 

  1. De prenatale opvolging kan in de eerste lijn (huisarts of vroedvrouw) verdergezet worden 
  2. De zwangere vrouw moet voor advies worden doorverwezen naar de gynaecoloog alvorens eventueel terug te keren naar de eerste lijn 
  3. De zwangere vrouw moet worden doorverwezen naar de gynaecoloog die de opvolging overneemt 
  4. Een spoedverwijzing naar de gynaecoloog is noodzakelijk 

Voor de meeste geselecteerde klinische en psychosociale situaties bestond er consensus tussen de verschillende zorgverstrekkers en wetenschappers. Voor een aantal situaties werd echter geen consensus bereikt. Voor deze situaties telt het KCE voor om op lokaal vlak overleg te organiseren om tot consensus te komen. Klinische situaties waarover consensus bestaat, zijn bijvoorbeeld alcoholmisbruik, een BMI van minder dan 18 of hoger dan 35 en een leeftijd jonger dan 18 of ouder dan 40 jaar. Geen consensus bestaat er bijvoorbeeld wanneer de zwangere vrouw recreationeel drugs zoals marihuana, cocaïne, amfetaminen of ecstasy gebruikt, wanneer ze rookt ten tijde van de eerste prenatale raadpleging of bij seksueel risicogedrag. Het KCE stelt een tool ter beschikking om op lokaal vlak deze onderwerpen te bespreken. 

Filip Ceulemans