Bijna één op zes huisartsen heeft antistoffen

15,1% van de huisartsen en de andere zorgverstrekkers actief in een huisartsenpraktijk, hadden voor de start van de vaccinatiecampagne antistoffen tegen SARS-CoV-2. Dat blijkt een studie uitgevoerd door de universiteiten van Antwerpen en Luik en het wetenschappelijk instituut Sciensano.

Wetenschappers van de Universiteit Antwerpen, de Université de Liège en Sciensano volgen voor de CHARMING-studie (Coronavirus HuisARtsenpraktijk – MédecINe Générale) een jaar lang huisartsen en andere zorgverstrekkers die in een huisartsenpraktijk werken. Doel was na te gaan hoeveel van hen antistoffen tegen SARS-CoV-2 ontwikkelden. 

Tijdens het eerste testmoment van 24 december 2020 tot 8 januari 2021, dus voor de start van de vaccinatiecampagne, bleek 15,1% van hen antistoffen te hebben. Opmerkelijk zijn de regionale verschillen. In Vlaanderen heeft iets meer dan één op tien (11,3%) antistoffen, terwijl dat in Brussel oploopt tot 18,5%. In Wallonië werd zelfs bij meer dan één op vijf (20,4%) antistoffen vastgesteld. De cijfers zijn redelijk gelijklopend met de cijfers bij de algemene bevolking en bij zorgverstrekkers in het ziekenhuis. 16,3% van de bloeddonoren heeft antistoffen en ook hier stellen de onderzoekers dezelfde regionale verschillen vast. 

Dat het percentage bij de zorgverstrekkers niet hoger ligt dan bij de algemene bevolking, en dat ondanks de grotere kans op besmetting, wijst er volgens de onderzoekers op dat deze gebruik het gebruik van beschermingsmateriaal (handschoenen, mondmaskers, handgels enzovoort) ter harte namen. De analyse van de twee volgende testmomenten (eind januari en eind februari) is nog niet bekend. 

Filip Ceulemans