Tien jaar Multidisciplinair Oncologisch Consult: huisarts is grote afwezige

23 jan 2015

Het Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC) bestaat tien jaar. Reden genoeg voor het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg om een eerste balans op te maken. Wat meteen opvalt, is de afwezigheid van de huisarts, nochtans de arts die de patiënt het best kent.

Het diagnosticeren en behandelen van kanker wordt steeds complexer, met als gevolg dat steeds meer specialisten zich om één patiënt bekommeren. Samenwerken is echter iets dat ze niet altijd gewoon zijn. Nochtans biedt een multidisciplinaire aanpak van kanker zeker een meerwaarde. De oncologische patiënt wordt vandaag niet alleen geconfronteerd met artsen die een diagnose stellen (radiologen, anatoom-pathologen, enz.) en met behandelende artsen (chirurgen, oncologen, radiotherapeuten, enz.), maar ook met oncologisch verpleegkundigen, zorgcoördinatoren, psychologen, sociaal werkers, diëtisten, enz. In de ideale wereld staan al deze zorgverstrekkers ook in regelmatig contact met de huisarts van de patiënt.

Om de coördinatie van en de informatie-uitwisseling tussen al deze zorgverleners te stroomlijnen, werd een tiental jaren geleden het Multidisciplinaire Oncologisch Consult (MOC) in het leven geroepen. Vandaag bestaan deze MOC’s in alle ziekenhuizen die kanker behandelen. Het Kankerplan (2008) stelt dat het dossier van elke kankerpatiënt in een MOC moet worden besproken. Na tien jaar MOC-financiering wilde het Riziv graag de balans opmaken en vroeg het aan het KCE na te gaan hoe de werking nog kan worden verbeterd. Het KCE analyseerde de administratieve databanken en voerde een online enquête uit bij de deelnemers van MOC’s in alle ziekenhuizen. Bedoeling was om hun huidige praktijk en perceptie in kaart te brengen. Het KCE ontving meer dan duizend antwoorden.

De bevindingen zijn vooral positief: het aantal kankerpatiënten wiens dossier in een MOC wordt besproken, neemt steeds toe: meer dan 80% in 2011. Borst- en rectumkanker worden het meest in een MOC besproken, sarcomen en huidkankers komen het minst vaak aan bod. De respondenten zijn van oordeel dat beslissingen nu meer gezamenlijk, na overleg worden genomen, en dat dit zorgt voor een betere coördinatie tussen de zorgverleners en voor een verhoging van de zorgkwaliteit.

Er is echter nog ruimte voor verbetering. En dan wijst het KCE vooral naar de aanwezigheid – of moeten we zeggen de afwezigheid – van de huisartsen op de MOC’s. Een spijtige zaak omdat het net huisartsen zijn die hun patiënt, zijn voorgeschiedenis en zijn wensen voor de toekomst het best kennen. Het KCE benadrukt dat de bijdrage van de huisarts cruciaal is, vooral omdat een kankerbehandeling vandaag niet alleen technisch doeltreffend moet zijn, maar ook oog moet hebben voor de levenskwaliteit van de patiënt, tijdens en na de behandeling.

Samen met de centra voor huisartsgeneeskunde van de universiteiten van Luik en Gent probeerde het KCE de redenen van deze afwezigheid te achterhalen. En die zijn legio. De huisartsen blijken niet altijd (op tijd) op de hoogte te worden gebracht van de organisatie van een MOC voor een van hun patiënten. Daarnaast zijn er vaak praktische belemmeringen. Er is de afstand naar het ziekenhuis en het daarmee gepaard gaande tijdverlies. Maar er is vooral het probleem van de timing van de MOC’s. Wanneer die door het ziekenhuis geplaatst worden op een tijdstip waarop de huisarts raadplegingen doet, kan hij uiteraard moeilijk aanwezig zijn. Alternatieve communicatiemiddelen, zoals videoconferenties kunnen daarvoor een oplossing bieden. “Vooral voor patiënten met een complexe psychologische, sociale en/of medische situatie zouden de ziekenhuisteams toch een creatieve inspanning moeten leveren om de huisarts meer te betrekken bij de bespreking”, besluit het KCE.


Zie ook: het KCE-rapport