Samenwerking artsen, ziekenhuizen en politie: deontologische regels

De nationale raad van de Orde der artsen heeft een advies uitgebracht over de samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie, de ziekenhuizen, huisartsenwachtposten en andere artsenpraktijken.

In ziekenhuizen, wachtposten en artsenpraktijken hebben artsen een andere rol dan politiediensten en parketten. Terwijl artsen zich richten op het bieden van kwalitatieve zorg aan elke patiënt die hulp zoekt, is het de taak van politiediensten en parketten om de veiligheid van de samenleving te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen ter ondersteuning van de rechter bij het achterhalen van de waarheid. Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken bijvoorbeeld: de arts is gebonden door het beroepsgeheim, terwijl de politie net zoveel mogelijk informatie probeert te verzamelen over de dader of het slachtoffer. 

In sommige regio’s hebben ziekenhuizen of huisartsenkringen samenwerkingsprotocollen opgesteld met de politie en het openbaar ministerie dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen. Hoewel deze samenwerkingsprotocollen de samenwerking bevorderen, bestaat er ook het risico dat er verschillen ontstaan tussen de verschillende regio’s. Daarom geeft de nationale raad een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt en de menselijke waardigheid en autonomie van de patiënt.

Bijzondere situaties:

  1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis, de wachtpost of artsenpraktijk. De arts mag hier dan aangifte van doen bij de politie bijvoorbeeld: vernieling in de praktijkruimte. De arts geeft aan de politie de naam van de dader en de ruimte waar de patiënt zich bevindt en de feiten zich hebben voorgedaan.
  2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit met de patiënt als dader of slachtoffer. Wanneer de arts hiervan kennisneemt tijdens de uitoefening van zijn beroep, valt dit onder het beroepsgeheim, zowel wanneer de patiënt het slachtoffer of de dader is. Hierop is een uitzondering op basis van artikel 458bis van het strafwetboek, wanneer het gaat over sommige misdrijven gepleegd op een minderjarige of kwetsbare persoon. Daarnaast is de arts ook onderworpen aan artikel 422bis van het strafwetboek dat een wettelijke hulpverplichting inhoudt aan een persoon die in groot gevaar verkeert. In deze situatie zal vaak de noodtoestand worden ingeroepen, dat impliceert dat in uitzonderlijke omstandigheden het overtreden van een strafrechtelijke norm niet gestraft wordt wanneer deze inbreuk kan worden verantwoord ter bescherming van een ander belang met eenzelfde of een hoger geachte waarde of ter voorkoming van een ander misdrijf. Een schending van het beroepsgeheim kan uitzonderlijk worden verrechtvaardigd indien een ernstig, actueel en zeker gevaar op geen enkele andere manier kan worden afgewend. Of er sprake is van een noodtoestand is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Ten slotte moet volgens artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering elke getuige van een aanslag op veiligheid, leven of eigendom dit melden aan de procureur des Konings. In de zorgrelatie botst de algemene aangifteplicht met het beroepsgeheim. Daarom geldt deze plicht niet als de patiënt de dader is. Wanneer de patiënt slachtoffer is, moet de aangifteplicht genuanceerd worden en afgewogen worden tegen diens belangen. Er is dan sprake van een spreekrecht, geen spreekplicht.
  3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt moeten zo snel mogelijk aan de politiediensten worden overhandigd, zonder vermelding van de persoons- of medische gegevens van de patiënt tenzij er sprake is van een uitzondering op het beroepsgeheim. De arts communiceert dit aan de patiënt en vermeldt dit in het patiëntendossier.
  4. Patiënt onder politiebegeleiding kan wanneer de politie van oordeel is dat een door haar begeleide patiënt een bedreiging vormt voor de (fysieke) integriteit van het personeel. De arts respecteert het boeien van de patiënt, tenzij dit de zorg hindert.
  5. Voorrang verlenen aan patiënten onder begeleiding van de politie op de spoedgevallendienst, de wachtpost of artsenpraktijk, afhankelijk van de dringendheid van medische zorgen aan de patiënten.
  6. De politie mag de publieke ruimtes van een wachtpost, artsenpraktijk of ziekenhuis vrij betreden. De praktijkruimte mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt en de behandelende arts. De behandelende arts zal zich hiertegen slechts verzetten indien het betreden van de ruimte de verzorging ernstig hindert.
  7. Wanneer de politiediensten politionele onderzoeken voeren, trachten zij zoveel mogelijk informatie te verzamelen. De behandelende arts is gehouden tot eerbiediging van het beroepsgeheim en mag in principe geen medische informatie doorgeven aan de politiediensten. Ook al bemoeilijkt dit de gerechtelijke procedure, toch primeert de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt en moet de arts zeer voorzichtig omspringen met het doorbreken van het beroepsgeheim. De patiënt kan hier echter wel zelf om verzoeken. De arts stelt dan een specifiek medisch attest op met beperkte medische gegevens, dat via de patiënt wordt afgeleverd aan de politie. De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en of hij het heeft afgeleverd aan de patiënt zelf of rechtstreeks aan de politiediensten, op vraag van de patiënt. Ten slotte informeert de arts de patiënt over de mogelijkheid een uitgebreid medisch verslag op te stellen. De patiënt kan ervoor opteren dit verslag toe te voegen aan het politioneel dossier, eventueel op een later tijdstip. In dat geval wordt door de arts het verslag onder gesloten omslag gericht aan de eventuele arts-gerechtsdeskundige en met vermelding "medisch geheim" overhandigd aan de politiediensten. Wanneer de patiënt wilsonbekwaam is, wordt het medisch attest overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt, of bij afwezigheid hiervan aan de familieleden.
  8. Bij een verhoor in de wachtpost of artsenpraktijk of in het ziekenhuis, verleent de arts de politie toegang tot de behandelingsruimte of patiëntenkamer, mits toestemming van de patiënt en mits de medische situatie van de patiënt dit toelaat.
  9. Bij een vermissing kan de politie medische informatie opvragen om de ernst te beoordelen en de opsporing te vergemakkelijken. De behandelende arts mag enkel aangeven of de vermissing mogelijk levensbedreigend is bijvoorbeeld: suïcidaliteit of afhankelijk van medicatie. De politie mag ziekenhuizen, wachtposten en artsenpraktijken contacteren. Een arts mag enkel bevestigen of de vermiste daar is, zonder verdere medische gegevens te delen. Bij privacygevoelige gevallen kan een tussenpersoon de politie informeren dat de vermissing niet zorgwekkend is. Voor identificatie van overleden personen kan de procureur een arts-gerechtsdeskundige aanstellen. De behandelende arts verstrekt dan medische gegevens onder strikte geheimhouding.
  10. Medisch attest bij opsluiting: Bij arrestatie van een gewonde persoon wordt eerst medische zorg verleend. De behandelende arts bepaalt niet of de persoon kan worden opgesloten of verhoord, maar mag een attest met beperkte medische informatie opstellen.

Samenwerking tussen artsen, ziekenhuizen en politie moet deontologische regels respecteren. Artsen dienen zich goed te informeren over wettelijke bepalingen en medische deontologie bij het delen van medische gegevens. Bij twijfel kunnen zij advies inwinnen bij hun provinciale raad.

Yenthe Reinenbergh
Jurist