In zijn 73ste advies legt het Raadgevend Comité Bio-ethiek de grenzen vast waarbinnen het euthanasie mogelijk acht. Niet over alle punten bereikte het comité overigens een consensus onder zijn leden.
Koppel
Een eerste vraag waarover het Raadgevend Comité Bio-ethiek zich boog, betreft de euthanasievraag van een koppel dat samen euthanasie wil laten plegen. Er kan in geen geval sprake zijn van een beslissing die voor het koppel als koppel genomen wordt. Elke euthanasievraag is individueel en dient als dusdanig behandeld te worden. Het comité heeft begrip voor de angst van de overblijvende partner om alleen verder te leven en voor het psychisch lijden dat hiervan het gevolg is, maar dat zijn op zich onvoldoende redenen om euthanasie te rechtvaardigen.
Terminale ziekte
Op de vraag wat de juridische basis is om euthanasie te verkrijgen indien de aanvrager niet terminaal ziek is, verduidelijkt het comité dat het concept terminale fase niet in de euthanasiewet is opgenomen. De wet schrijft niet voor dat een patiënt zich in een terminale fase moet bevinden, wel dat er in dat geval bijkomende voorwaarden zijn alvorens euthanasie mogelijk is.
Verduidelijking van 'aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden'
Op de vraag of er een maatschappelijke nood bestaat om het concept ‘aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening’ te verduidelijk, bestaat er geen eensgezindheid binnen het comité. Een eerste groep meent dat het niet opportuun is de wet te wijzigen op het vlak van psychisch lijden. De wetgever heeft een zekere marge voor interpretatie gelaten en dat is een goede zaak. Een tweede groep meent dat de wet onvoldoende duidelijk is en dat de wet daardoor toegepast wordt op een manier waarop ze niet bedoeld is. Zij vragen daarom een beter precisering van bepaalde concepten, maar betwisten niet dat euthanasie in sommige specifieke en uitzonderlijke gevallen aanvaardbaar kan zijn. Een derde groep vraagt een wetswijziging waardoor euthanasie omwille van psychisch lijden zonder onomkeerbare weefselschade uitgesloten wordt.
Nood aan opleiding van artsen en publieksvoorlichting
Consensus bereikte het comité wel over de nood aan opleiding van artsen en publieksvoorlichting. Zowel in de basis- als de voortgezette opleiding en navorming van artsen moet meer aandacht worden besteed aan accurate kennis van en kritische reflectie over de euthanasiewet en haar plaats binnen het domein van de medische levenseindepraktijken. Dat veronderstelt niet alleen kennis van euthanasie, maar ook van palliatieve zorg. Artsen dienen in hun opleiding getraind te worden in de nodige reflectie- en communicatievaardigheden die vereist zijn om euthanasieverzoeken met de nodige empathie, maar ook met kennis en zelfvertrouwen tegemoet te kunnen treden. In dit verband zijn trouwens ook veel meer voorlichting en informatie naar het bredere publiek toe nodig, om de momenteel vaak voorkomende misvatting te vermijden dat de wet van 2002 een veralgemeend recht op het bekomen van euthanasie zou hebben voorzien, terwijl het slechts het recht inhoudt om euthanasie te vragen.
Levensmoeheid zonder medische grondslag
Het comité spreekt eveneens unaniem uit tegen de medicalisering van bepaalde vormen van psychosociaal lijden. Dit lijden is vaak het resultaat van maatschappelijke onverschilligheid die leidt tot isolement en vervreemding, die op hun beurt uitmonden in terechte gevoelens van eenzaamheid, verlatenheid en nutteloosheid. Deze wijdverbreide maatschappelijke problemen vragen bij hoogdringendheid een maatschappelijk, economisch en politiek antwoord, geen medisch antwoord en nog minder een medisch antwoord onder de vorm van euthanasie. Levensmoeheid zonder medische grondslag voldoet niet aan de vereisten van de wet en kan dus geen wettelijk aanvaardbare grond zijn voor de uitvoering van euthanasie.
Lijden dat niet gelenigd kan worden
Binnen het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek bestaat consensus dat enkel lijden dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, een wettelijke grond voor euthanasie kan vormen; dat het tot de verantwoordelijkheid van de arts behoort om te oordelen over de ongeneeslijkheid van de ernstige door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; en dat, daarentegen, de beoordeling of het fysiek of psychisch lijden al dan niet aanhoudend en ondraaglijk is, bij de patiënt ligt. Om te bepalen of een patiënt zich in een medisch uitzichtloze situatie bevindt, verwijst de wet echter ook naar de voorwaarde dat het ‘lijden niet gelenigd kan worden’. De standpunten van de leden lopen uiteen, enerzijds over de interpretatie van het criterium ‘niet-lenigbaarheid’ van het lijden en anderzijds over de kwestie wie beslist of het lijden al dan niet lenigbaar is.
Wanneer een arts een behandeling voorstelt, mag de patiënt die steeds weigeren. Sommige leden van het comité vinden dat wanneer een patiënt een redelijk behandelingsvoorstel afwijst dat in overeenstemming is met de state of the arts, er geen euthanasie mogelijk is. Andere leden wijzen er dan weer op dat de arts niet de bevoegdheid heeft om te beslissen of het lijden al dan niet ondraaglijk is. Voor hen ligt de uiteindelijke beslissing bij de patiënt.
Polypathologie
Steeds meer oudere patiënten kampen met meerdere ouderdomskwalen en zijn daardoor levensmoe. Alle leden menen dat sommige vormen van polypathologie een medische grondslag kunnen vormen voor een euthanasieverzoek op voorwaarde dat de ondraaglijkheid én de medische uitzichtloosheid én de niet-lenigbaarheid van het lijden veroorzaakt worden door de polypathologie in kwestie. Binnen deze consensus bestaat er binnen het comité wel een meningsverschil. Sommige leden staan open voor de mogelijkheid dat een polypathologie waarvan elke kwaal op zichzelf een onvoldoende medische grondslag vormt om over medische uitzichtloosheid en een bron van ondraaglijk lijden te spreken, als combinatie van kwalen (bijvoorbeeld evenwichtsproblemen, artrose, osteoporose, diabetes type 2, sterk verminderd gezichts- of gehoorvermogen enzovoort) toch kan voldoen aan de voorwaarde van “ernstige en ongeneeslijke aandoening” waaraan een euthanasieverzoek wettelijk moet voldoen, zodra deze kwalen een zekere intensiteit en een zekere frequentie bereiken. Voor andere leden volstaat de loutere aanwezigheid van medische problemen niet om een euthanasieverzoek te legitimeren gezien de wettelijke bepaling waardoor het lijden ook het gevolg moet zijn (oorzakelijk verband) van een of meer ernstige door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoeningen die uitzichtloos en ongeneeslijk zijn en dus niet ingegeven door andere niet-medische factoren, bijvoorbeeld vereenzaming en/of financiële druk.
Evaluatie a priori of a posteriori
Moeten euthanasieverzoeken a priori of a posteriori geëvalueerd worden. Ook hierover bestaat geen consensus. Sommige leden menen dat de procedure voor de a posteriori evaluatie van euthanasieaangiften zoals voorzien in de wet niet geschikt is voor de evaluatie van euthanasieverzoeken die worden geformuleerd door patiënten vanwege ondraaglijk psychisch lijden in een niet-terminaal stadium, hetzij ten gevolge van een psychiatrische aandoening, hetzij ten gevolge van polypathologie, al of niet samengaand met het ervaren van levensmoeheid. Voorstanders van de a posteriori evaluatie vinden dat de geest van de wet bewaard moet blijven, én dus ook de a posteriori controle.
Expertise van de arts
Aan welke expertise moet een arts voldoen om betrokken te worden bij een euthanasievraag of ze uit te voeren? Een aantal leden van het comité vindt dat duidelijker moet omschreven worden over welke expertise een arts moet beschikken. Bij euthanasievragen om redenen van polypathologie, al dan niet gepaard met levensmoeheid, menen deze leden dat het aangewezen is dat de derde arts een specialist is in de aandoening, b.v. een geriater, psychiater, ouderenpsychiater, … en niet een huisarts. Bij euthanasievragen om redenen van polypathologie, al dan niet gepaard met levensmoeheid, menen deze leden dat het aangewezen is dat de derde arts een specialist is in de aandoening, zoals een geriater, psychiater of ouderenpsychiater en niet een huisarts. Andere leden menen weer dat de wet voldoende garanties biedt.