Orde: ‘Liefst geen raadsman bij deskundigenonderzoek’

31 mrt 2022

Mag een arts zich tijdens een deskundigenonderzoek naar zijn fysieke of psychische geschiktheid door een provinciale geneeskundige commissie laten bijstaan door een raadsman of gezondheidszorgbeoefenaar (in het jargon van de Orde wordt dat ook wel een bijstandsgezondheidszorgbeoefenaar genoemd)? Die vraag kreeg de Nationale Raad van de Orde der Artsen voorgeschoteld in haar vergadering van maart. Uitgangspunt is dat een arts zich niet kan verzetten tegen zo’n onderzoek. Hij moet zich onderwerpen aan de onderzoeken die de deskundigen menen te moeten doen. Voldoet de arts volgens de deskundigen op fysiek of psychisch vlak niet aan de vereisten om zijn job zonder risico’s uit te oefenen, dan kan de provinciale geneeskundige commissie het visum van de arts intrekken of bepaalde beperkingen opleggen. 

Omdat een beslissing van de provinciale geneeskundige commissie ernstige gevolgen kan hebben op de burgerlijke rechten van de betrokken arts, moet het recht op verdediging steeds worden gerespecteerd. De aanwezigheid van een raadsman of een gezondheidszorgbeoefenaar wordt via de wet op de patiëntenrechten mogelijk gemaakt. De Nationale Raad is echter een koele minnaar van de aanwezigheid van een raadsman. “Zijn aanwezigheid kan storend zijn voor de relatie tussen de deskundige en de te onderzoeken arts, in het bijzonder wanneer het gaat om een psychiatrisch onderzoek.” Is er een raadsman aanwezig, dan moet die nog volgens de Orde een passieve houding aannemen. 

Ideaal voor de kwaliteit van een psychiatrisch deskundigenonderzoek is een onderzoek in een een-op-een relatie tussen de deskundige en de onderzochte arts. De aanwezigheid van een andere gezondheidszorgbeoefenaar kan volgens de Nationale Raad wel door de beugel. Is de aanwezigheid van een raadsman storend, dan kan de deskundige dat vermelden in het rapport en staat het de provinciale geneeskundige commissie vrij hieruit de nodige conclusies te trekken.