Voortaan kunnen Nederlandse vrouwen tot ze 6,5 weken zwanger zijn, bij hun huisarts terecht voor een abortuspil. De minister van Volksgezondheid Edith Schippers vindt dit een logisch gevolg van de vertrouwensrelatie die er bestaat tussen de huisarts en zijn patiënt, wat drempelverlagend werkt voor vrouwen die ongewenst zwanger zijn.
De abortuspil die huisartsen voortaan mogen voorschrijven aan patiënten die maximaal 6,5 weken zwanger zijn, bestaat uit een orale progestageenantagonist en vaginale prostaglandinetabletten. Om de abortuspil te mogen voorschrijven, moeten huisartsen wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Ze moeten scholing volgen, samenwerkingsakkoorden sluiten met ziekenhuizen en hun gegevens jaarlijks bezorgen aan de Inspectie voor Gezondheidzorg.
De beslissing van Edith Schippers is niet helemaal onomstreden. Met name de gynaecologen en de artsen die werken in abortuscentra vinden het voorstel van de minister maar niets. Het argument dat de drempel bij de huisarts lager is dan bij een abortuscentrum, vinden ze geen hout snijden. Ze halen tevens aan dat een behandeling door de huisarts risicovoller zou zijn dan in hun eigen centrum. Een argument dat onderuit gehaald wordt door een studie van het Nederlands Huisartsengenootschap: huisartsen kunnen de behandeling eveneens veilig en efficiënt toepassen.
De kritiek dat het aantal abortussen op deze manier zal toenemen, is volgens Schippers ongegrond. Omdat de huisarts de thuissituatie van de patiënt beter kent dan een arts in een abortuscentrum zal hij preventiever te werk kunnen gaan. De minister is dan ook van oordeel dat het aantal abortussen door dit voorstel eerder zal dalen dan stijgen.