Personen met een psychiatrische aandoening zoals schizofrenie, een ernstige depressie of een psychotische of bipolaire aandoening hebben meer kans om vroegtijdig te overlijden en hebben moeilijker toegang tot gezondheidszorg dan de algemene bevolking. Dat blijkt uit een studie die het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidzorg (KCE) deze week voorstelde.
Personen met een psychiatrische aandoening zoals schizofrenie, een ernstige depressie, of een psychotische of bipolaire aandoening hebben meer kans om vroegtijdig te overlijden dan de algemene bevolking. De cijfers variëren maar het verschil is doorgaans meer dan tien levensjaren. Een groot deel van de oversterfte is te wijten aan cardiovasculaire problemen, die verband houden met de bijwerkingen van psychiatrische geneesmiddelen en met de levensstijl (zittende levensstijl, roken enzovoort). Daar wezen meerdere landen deze groep aan als personen die in aanmerking komen voor een prioritaire vaccinatie tegen COVID-19. De Wereldgezondheidsorganisatie stelde in 2017 als doel de vroegtijdige sterfte te verminderen met een derde tegen 2030. Hoewel België de voorbije vijftien jaar aandacht besteedde aan de problematiek, is de somatische zorg in een psychiatrische setting volgens het KCE nog steeds suboptimaal.
Het KCE haalt meerdere redenen aan waarom de toegang van psychiatrische patiënten tot somatische zorgverstrekkers problematisch is en blijft. Zowel patiënten als psychiatrische zorgverstrekkers hebben het gevoel dat ze vooroordelen ondervinden bij andere zorgverstrekkers. Dat is volgens hen te wijten aan een gevoel van onbehagen tegenover psychiatrische zorg, die op zijn beurt is ingegeven door een gebrek aan kennis en vertrouwen. Psychiatrische zorgverstrekkers geven op hun beurt toe dat ze zich onvoldoende bekwaam voelen om somatische zorg te verlenen. Een meer holistische visie van het curriculum van zorgverstrekkers kan hier op termijn een oplossing bieden.
Een tweede knelpunt zijn de vaak historische gegroeide administratieve en financiële beperkingen waaronder de organisatie van de somatische zorg te lijden heeft. Veel psychiatrische ziekenhuizen doen een beroep op huisartsen voor de verzorging van de somatische gezondheid van hun patiënten, maar de huidige financiering is ontoereikend om zowel de somatische zorg van elke patiënt als het bijhouden van een medisch dossier, het bijwonen van teamvergaderingen, de continuïteit van de zorg en de samenwerking met andere eerstelijns- of ziekenhuisspecialisten te garanderen. De zorgvraag vanuit de psychiatrische setting is duidelijk: men moet meer tijd kunnen nemen om naar de patiënt te luisteren, hem op zijn gemak te laten voelen om zijn klacht te uiten en vervolgens de klacht te begrijpen.
Het KCE stelt voor om – zoals internationale richtlijnen dat voorschrijven – iedere patiënt in een psychiatrische setting zo snel mogelijk een individueel behandelings- en nazorgprogramma te geven waarin zowel aandacht wordt besteed aan psychiatrische als somatisch zorg. Dat plan moet minstens voorzien in een medische controle bij opname, zorgvuldige opvolging van de bijwerkingen van de voorgeschreven medicatie gedurende het hele verblijf en activiteiten die gericht zijn op het verminderen van de risicofactoren. Hieronder verstaat het KCE onder meer dieetadvies, kinesitherapie en individuele ondersteuning bij het stoppen met roken. Uiteraard moeten deze patiënten kunnen genieten van de gezondheidsinterventies waar ook de algemene bevolking van geniet: vaccinaties, tandheelkundige zorg, kankerscreening, enzovoort.
Het rapport van het KCE besluit met een aantal vragen die verder dienen te worden onderzocht: Hoe kunnen we de continuïteit van de somatische zorg verzekeren tussen de psychiatrische en de ambulante setting? Is het aangewezen een somatische liaisonfunctie te creëren op psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen? Moet er een casemanager komen in psychiatrische ziekenhuizen? Wat kunnen moderne communicatietechnologieën als teleconsultatie bijbrengen?
Filip Ceulemans