Jo Vandeurzen: ‘Luisteren naar de stakeholders en van onderuit werken.’

12 dec 2013

In mei van volgend jaar trekken we naar de stembus voor wat wel eens ‘de moeder aller verkiezingen’ genoemd wordt. Met de uitvoering van de zesde staatshervorming verschuiven er heel wat bevoegdheden, ook inzake volksgezondheid en gezondheidszorg van het federale naar het gemeenschapsniveau. De hoogste tijd dus om Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gezin Jo Vandeurzen een aantal vragen te stellen over de evoluties die de gezondheidszorg, en meer bepaald de eerste lijn en de huisartsgeneeskunde, momenteel doormaakt.

©Wouter AppeltansDomus Medica: Hoe ziet u de eerstelijnsgezondheidszorg evolueren tegen 2020? En wat is meer bepaald uw visie op de ontwikkeling van de huisartsgeneeskunde?

Jo Vandeurzen: We gaan steeds meer huisartsen zien kiezen voor een monodisciplinair of een multidisciplinair samenwerkingsverband. Variatie zal er zeker blijven bestaan. Deze evolutie is belangrijk voor de kwaliteit van leven van de huisarts, maar is ook noodzakelijk om te kunnen blijven beantwoorden aan de zorgvragen zoals die zich in de loop van de komende jaren gaan stellen. Ik twijfel er niet aan dat veel artsen deze keuze zullen maken. 

Een tweede evolutie, die misschien voorzichtig van start gaat, maar wel erg belangrijk is, is de digitalisering en gegevensuitwisseling. Een voorzichtige evolutie waarbij veel zorg besteed moet worden aan de juiste randvoorwaarden. Maar het is duidelijk dat zowel binnen de eerste lijn als tussen de eerste lijn en de ziekenhuizen de elektronische gegevensdeling erg belangrijk wordt. De grote uitdaging ligt erin dat te realiseren op een manier dat het voor de zorgverstrekker, en bijzonder voor de huisarts, gebruiksvriendelijk en haalbaar is. Het mag geen bijkomende administratie opleveren, maar het moet wel optimaal gebruikt worden. 

Uit de conferentie over de chronische zorg blijkt dat de relatie tussen zorg en welzijn steeds meer met elkaar verstrengeld zal worden, ook op beleidsmatig niveau (Vlaams en federaal). Het inzicht dat we geïntegreerde zorg moeten aanbieden, dient zich te vertalen in de manier waarop de financieringstechnieken en de erkenningsvoorwaarden ingevuld worden. Daarbij vertrekken we steeds van de patiënt die als centrale figuur best in zijn thuisomgeving verzorgd wordt.

Vanuit het beleid moeten we ook in de eerste lijn de vraag durven stellen hoe we goede kwaliteit (kunnen) definiëren. Het eerstelijnsgezondheidsplatform is daarmee bezig, maar de oefening is in de eerste lijn moeilijker en complexer dan het vaststellen van kwaliteitsindicatoren in de ziekenhuizen. Ik ben wel gewonnen voor de aanpak die men in de ziekenhuissector heeft gekozen: van onderuit en niet van bovenaf opgelegd, door de stakeholders uitgewerkt en zoveel mogelijk evidence based. Kwaliteitsindicatoren kunnen pas levensvatbaar zijn wanneer ze tot stand komen in overleg met de sector. 

Domus Medica: Wat zijn uw impressies van de conferentie over chronische zorg van eind november?

Jo Vandeurzen: Het is belangrijk dat niet alleen zorgverstrekkers, maar ook bijvoorbeeld patiënten en ziekenfondsen hieraan samenwerkten. Hierdoor krijg je een gemeenschappelijk en breed gedragen inzicht dat we in de komende jaren nog meer zullen moeten inzetten op chronische zorg. We moeten dat ook in Vlaanderen zeer ernstig nemen en een gesprek aangaan met de stakeholders. Voor andere punten is er nog wat uitklaring nodig. Ik denk dan aan casemanagement. Op de conferentie bleek dat het niet zozeer gaat over een manager, maar eerder over een functie: iemand die voor coördinatie en continuïteit kan zorgen. Maar hoe dat ingevuld wordt, dat vereist nog nader overleg.

Domus Medica: Welke inspanningen voorziet u om het correcte gebruik van de eerste lijn te optimaliseren?

Jo Vandeurzen: Wetende dat er meer chronische patiënten zullen bijkomen, is het belangrijk dat de eerste lijn goed bereikbaar en beschikbaar is en blijft. Ik spreek dan over continuïteit, wachtposten en samenwerking in de eerste lijn. Vlaanderen krijgt enkele bevoegdheden die ons toelaten hier rond initiatieven te nemen.

Domus Medica: Welke rol ziet u in de toekomst weggelegd voor de huisartsenkringen?

Jo Vandeurzen: Wil je continuïteit, kringwerking, wachtdiensten en dergelijke meer op elkaar afstemmen, dan gaan huisartsenkringen een nog centralere rol spelen. Ik heb er steeds voor gepleit dat er van onderuit geografische optimalisatie en een grotere homogeniteit binnen de kringen moet groeien. Met Domus Medica maakten we al afspraken om die oefening te doen. Ik merk dat er bij de Vlaamse huisartsenkringen een groot bewustzijn leeft dat de geografische eenvormigheid gestimuleerd moet worden, willen we een goed toegankelijke en organisatorisch sterke eerste lijn krijgen. Ook hier mag het niet zomaar van bovenaf opgelegd worden. Sommige situaties zijn historisch gegroeid en daar moet je respect voor hebben. Ik zie op het terrein wel heel wat dynamiek in gebieden waar men de oefening maakt en waar men gesprekken aanknoopt met collega's van andere kringen. De huisartsenkringen spelen daarbij een trekkende rol. 

Domus Medica: Wat zal de overheveling van bevoegdheden in het kader van de zesde staatshervorming concreet betekenen voor de eerste lijn en voor de huisartsgeneeskunde? 

Jo Vandeurzen: Ik hoor overal de verzuchting om goede afspraken te maken tussen de verschillende beleidsniveaus. De expliciete verwachting leeft dat de backoffice vanuit de overheid zo goed mogelijk wordt afgestemd en er zo weinig mogelijk dubbel administratief werk wordt gevraagd. Vlaanderen krijgt een aantal belangrijke bevoegdheden bij. Ik denk aan Impulseo, de multidisciplinaire equipes, de palliatieve samenwerkingsverbanden, de geïntegreerde diensten thuiszorg (GTD) of nog de lokale multidisciplinaire netwerken. We proberen voldoende gesprekken te voeren met de actoren uit de eerste lijn om te voelen wat de verzuchtingen en verwachtingen zijn. Ik hoor daar een sterk pleidooi om van de overheveling gebruik te maken om te vereenvoudigen en zaken op elkaar af te stemmen. Het is dan ook het uitgelezen moment om dat te doen. 

Domus Medica: Welke rol moet de Vlaamse overheid spelen in het ontsluiten van patiëntgegevens?

Jo Vandeurzen: Vanuit de gemeenschappen sloten we een goed akkoord over de manier waarop we eHealth integreren in de benadering van die gemeenschappen. Dat akkoord is na te lezen op de website van het Riziv. Het is voor mij erg belangrijk dat het protocolakkoord het principe aanvaardt dat evoluties asymmetrisch kunnen zijn. Zo kunnen we in Vlaanderen een stuk eigenheid binnenbrengen. Maar we zetten wel in op eHealth als een belangrijk platform dat verschillende diensten aanbiedt. Op de eerstelijnsconferentie werd al aangegeven dat de gegevensdeling tussen de gezondheids- en welzijnssector een goed kader moet krijgen. Dat wil zeggen dat er een goed kader moet worden gecreëerd conform het beroepsgeheim, de privacy, maar ook de rechten van de patiënt. Ik verberg niet – en nu spreek ik vooral over Vitalink en het decreet dat daarover moet komen – dat dit cruciaal is. Als je zegt dat bij chronische zorg ook de maatschappelijke en de welzijnscomponent belangrijk zijn, als de zorg de patiënt centraal moet zetten en de administratie zo eenvoudig mogelijk, dan is de beschikbaarheid van een platform wel belangrijk. Ik heb ook altijd beklemtoond dat het niet de ambitie van de overheid is om zelf beheerder te worden van dat platform. We willen als overheid het platform faciliteren, maar het beheer ervan behoort niet tot de bevoegdheden van de overheid. We zullen een orgaan moeten creëren waardoor de actoren het zelf in handen krijgen.

Domus Medica: Dat gaat geld kosten? Heeft Vlaanderen dat ter beschikking?

Jo Vandeurzen: Het bouwen van een beveiligd platform doen we in elk geval met Vlaamse middelen. Dat platform bestaat. De grote uitdaging is de interconnexiteit met de elektronische dossiers: de software die de huisarts gebruikt en de gebruiksvriendelijkheid om vanuit die software gegevens naar het platform te zenden, is belangrijk. Ik maak gebruik of misbruik van de gelegenheid om nog eens te beklemtonen dat de softwareleveranciers zich daar echt wel bewust moeten van zijn. Dit behoort de komende jaren tot de expliciete verwachtingen aan hun adres. 

Domus Medica: Hoe moet het verder met Brussel?

Jo Vandeurzen: Brussel zal inderdaad een moeilijk gegeven blijven dat een specifieke benadering nodig maakt. Er moeten daarbij een paar opmerkingen gemaakt worden. Ten eerste: er is geen regionalisering van de gezondheidszorg in Brussel. Ouderenzorg bijvoorbeeld blijft een bevoegdheid van de Vlaamse gemeenschap. Er blijft uiteraard een sterke bicommunautaire sector bestaan. Daarnaast zijn er een aantal bevoegdheden zoals de kinderbijslag die wel via de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie passeren. Dat geldt ook voor de ondersteuning van de huisartsen. Maar daarover is nog veel overleg noodzakelijk. 

Domus Medica: Hoe kijkt u terug op de resultaten van de vorige gezondheidsconferentie in 2010? En wat na de conferentie van 7 december?

Jo Vandeurzen: De vorige conferentie was de eerste sinds vele jaren. Het is vooral belangrijk dat we toonden dat zo'n conferentie geen dode letter blijft. We hebben de voorbije jaren hard gewerkt aan de opvolging en de uitwerking van een aantal zaken die daar afgesproken zijn. Op de laatste eerstelijnsconferentie van 7 december 2013 werd hiervan een stand van zaken voorgelegd, bijvoorbeeld van Vitalink, het debat over de geografische omschrijvingen, de acties die we opgezet hebben om de instroom in de zorgberoepen een duw in de rug te geven en de pilootprojecten met de eerstelijns psychologische functie. Deze thema's kregen duidelijk een dynamiek door de conferentie. Nu moet we aan de hand van de input kijken waarvoor er een draagvlak is om naar de volgende jaren door te trekken.