In de vergadering van juni onderzocht de Nationale Raad van de Orde der Artsen de deontologische aspecten van de zorgrelatie tussen een arts een patiënt die ook een naaste of een vriend is.
Hoewel er wettelijke onverenigbaarheden zijn, is het niet verboden dat een arts een therapeutische relatie heeft met een familielid of een vriend. Het komt dan ook vaak voor dat iemand die een vriendschappelijke of familiale relatie heeft met een arts, een beroep doet op diens medisch expertise. De Nationale Raad van de Orde der Artsen wijst er toch op dat een emotionele of vriendschappelijke band niet altijd wenselijk is. Een aantal aspecten verdienen daarom bijzondere aandacht.
De arts moet er rekening mee houden dat een persoonlijke relatie invloed kan hebben op zowel het gedrag van de arts als van de patiënt. De patiënt zou bijvoorbeeld uit schaamte bepaalde inlichtingen of antecedenten kunnen achterhouden waardoor de kwaliteit van de zorg in het gedrang komt. De arts van zijn kant zou om redenen van gêne, indiscretie of ongemak problemen kunnen ondervinden om de anamnese en het medisch onderzoek nauwkeurig uit te voeren. De arts moet steeds alert zijn voor emoties die vreemd zijn aan de zorgrelatie en die zijn klinisch oordeel kunnen beïnvloeden. De arts moet steeds zijn onafhankelijkheid bewaren en niet toegeven aan onterechte eisen. Omdat kwaliteitszorg een aangepast omgeving en ingesteldheid vereist, dienen informele, onaangekondigde en in ongeschikte ruimtes gehouden raadplegingen vermeden te worden.
De privérelatie die een arts met een patiënt heeft, mag niet belemmeren dat de patiënt gebruik maakt van zijn zelfbeschikkingsrecht bij het maken van keuzes in verband met zijn gezondheid. De arts besteedt hier bijzondere aandacht aan wanneer de patiënt een naaste is, vooral wanneer zijn leeftijd, gezondheidstoestand of economische afhankelijkheid hem in een kwetsbare situatie plaatst. Een paternalistische houding, ingegeven door genegenheid, moet in elk geval vermeden worden. De zorgrelatie mag niet uitmonden in een ongewenste inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de intimiteit van de patiënt. Stelt en arts vast dat de relatie leidt tot een gebrek aan therapietrouw, dan heeft de arts de plicht de patiënt door te verwijzen naar een andere zorgverstrekker. De arts moet zijn patiënt ook duidelijk maken dat die steeds het recht heeft een second opinion te vragen. Dat doet geen afbreuk aan de bestaande vertrouwensrelatie.
De regels inzake beroepsgeheim en de persoonlijke levenssfeer van de patiënt gelden onverminderd bij de behandeling van een familielid of een vriend. In geen geval mogen elementen waarvan de arts in het kader van de zorgrelatie kennis heeft genomen, voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt. Wordt de arts geconfronteerd met een belangenconflict, dan moet de zorgrelatie meteen worden beëindigd zonder dat de continuïteit van de zorg in het gedrang komt.
Wanneer een familielid of naaste van een arts een getuigschrift voorlegt aan een derde, kan dat bij die laatste leiden tot argwaan en vragen over de objectiviteit van de voorschrijvende arts. Daarom is het niet gepast om bepaalde documenten te verstrekken aan een naast familielid, een nauwe vriend en, a fortiori, zichzelf. De Nationale Raad denkt daarbij aan documenten in verband met een gewaarborgd loon, een vergoeding uitgekeerd door een verzekeraar, enzovoorts). Ook geneesmiddelen worden best door een andere arts voorgeschreven om misbruik of de bestendiging van misbruik te voorkomen.
Ten slotte wijst de Nationale Raad er op dat de arts oog moet hebben voor het eigen welzijn. De combinatie van een persoonlijke en een zorgrelatie kan zwaar wegen. Denk maar aan mogelijke conflicten wanneer een voorschrift of getuigschrift wordt geweigerd of bij het brengen van slecht nieuws. De arts heeft zoals steeds het recht zorg te weigeren, behalve in dringende situaties. “Het is verstandig degene met wie men een privérelatie heeft aan te moedigen een andere behandelend arts dan zichzelf te kiezen”, besluit de Nationale Raad.
Filip Ceulemans