Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) betreurt in een recente publicatie dat de Belgische ziekteverzekering veel kankergeneesmiddelen al terugbetaalt vooraleer de meerwaarde voor de patiënten bewezen is. Daarom pleit het KCE voor een meer transparant systeem dat de nadruk legt op de werkelijke meerwaarde van een nieuw geneesmiddel tegen kanker. Het is de enige manier om de beperkte middelen van de ziekteverzekering op een verantwoorde en efficiënte manier te gebruiken.
De voorbije twintig jaar kwamen er veel als innovatief beschouwde geneesmiddelen tegen kanker op de markt. Denken we maar aan monoclonale antilichamen of immuuntherapieën. Maar wat wordt er precies verwacht van een nieuw middel tegen kanker, vraagt het KCE zich af. Het leven verlengen en/of de kwaliteit van het leven verbeteren, zijn voor het KCE essentiële voorwaarden die men van een nieuw middel mag verwachten. Zeker gezien de steeds toenemende kostprijs van de medicijnen. In 2007 gaf de ziekteverzekering er ongeveer 140 miljoen euro aan uit, in 2019 was dat gestegen tot meer dan één miljard euro.
Op vraag van het Riziv analyseerde het KCE samen met de Stichting Kankerregister in welke mate het gebruik van de nieuwe geneesmiddelen (gebruikt voor twaalf types kanker) bijgedragen hebben aan de verlenging van het leven van de patiënten aan wie ze sinds 2004 werden toegediend. Vervolgens vergeleken ze de resultaten met de uitgaven die de ziekteverzekering deed in deze periode van vijftien jaar. De meeste onderzochte geneesmiddelen werden initieel gebruikt voor gevorderde vormen van kanker waarbij chirurgie en radiotherapie vaak geen baat meer kunnen bieden.
De cijfers van het Kankerregister tonen voor zes van de twaalf onderzochte kankers een zeer lichte verbetering van de overleving en voor de andere zes geen verbetering. Dat staat in schril contrast met de gestegen uitgaven. “Wanneer er sprake is van een (grote) stijging van de uitgaven zonder een duidelijke verbetering van de overleving, kunnen er terecht vraagtekens worden gezet bij de effectiviteit – en dus ook de kosteneffectiviteit – van de betrokken geneesmiddelen”, concludeert het KCE. De resultaten van dit Belgische onderzoek mogen eigenlijk niet verrassen. Een studie van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) op 68 kankergeneesmiddelen die in de periode 2009-2013 werden goedgekeurd, leverde ook slechts een beperkte verlening van de levensduur op. Bij 24 van de 68 middelen werd een langere levensduur vastgesteld, met als mediaan 2,7 maanden. De levenskwaliteit werd bij amper zeven van de 68 middelen verbeterd.
Veelbelovende geneesmiddelen, waar er echter nog onzekerheid is over hun meerwaarde, kunnen via de zogenoemde Managed Entry Agreements (MEA’s) sneller toegang krijgen tot patiënten. Dit soort overeenkomsten wordt meestal gekoppeld aan een prijskorting. De toegekende terugbetaling is tijdelijk. Tijdens de duur van de overeenkomst moet het farmaceutisch bedrijf de nodige klinische studies uitvoeren om het wetenschappelijk bewijs te leveren dat het middel effectief werkt. De overheid kan dan overgaan tot een definitieve terugbetalingsbeslissing. En daar nijpt het schoentje. De wetenschappelijke bewijzen blijven vaak achterwege. Maar eenmaal de terugbetaling er is, lijkt het moeilijk om die terug te schroeven. Die vaststelling is niet van dien aard om bedrijven aan te zetten echt werk te maken van de wetenschappelijke bewijzen.
Bijkomend probleem van de MEA’s is de strikte vertrouwelijkheid ervan over prijzen en kortingen. De combinatie van onzekerheid over de meerwaarde en geheime prijzen leidt tot een steeds grotere ondoorzichtigheid van het vergoedingssysteem. De geheimhouding verstoort de kosteneffectiviteitsanalyses, die nochtans essentieel zijn voor de overheid om over terugbetaling te beslissen. Bovendien worden nieuwe geneesmiddelen onder een MEA geplaatst omdat het product waarmee ze worden vergeleken ook onder een overeenkomst valt. Dat is uiteraard niet de initiële bedoeling van het systeem omdat het een sneeuwbaleffect in gang zet. In 2019 was het budget voor geneesmiddelen onder MEA goed voor ongeveer een kwart van het totale geneesmiddelenbudget in België. De al genomen wettelijke initiatieven om het systeem te verfijnen, hebben voorlopig niet de gewenste effecten. Bijsturing is daarom volgens het KCE absoluut noodzakelijk. In maar liefst negentien aanbevelingen aan diverse instanties (Europese commissie, EMA, farmaceutische bedrijven, Riziv, federale minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid enzovoort) doet het KCE voorstellen om het systeem te verbeteren. In drie aanbevelingen richt het KCE zich ook tot artsen. Ze worden onder meer gevraagd gegevens die belangrijk zijn voor klinische beslissingen door te geven.
Filip Ceulemans