De Nationale Raad van de Orde van Geneesheren stelt zich heel wat vragen bij de manier waarop de Christelijke Ziekenfondsen (CM) een tweede medisch advies willen aanbieden.
Eventjes het geheugen opfrissen. Sinds oktober vorig jaar kunnen leden aangesloten bij de Christelijke Ziekenfondsen voor een bedrag van 30 euro een tweede opinie aanvragen bij specialisten van de UZ Leuven. Ze hoeven daarvoor niet op consult te gaan bij de betrokken specialist. Het volstaat hun dossier in te sturen. ‘Second-O’, want zo heet de dienst van de CM is een exclusief samenwerkingsverband tussen de CM en de UZ Leuven. Enige voorwaarde voor de patiënt is dat hij al eerder een andere specialist raadpleegde. De 30 euro die de patiënt dient te betalen, gelden als administratiekosten. De overige kosten betaalt de CM.
In huisartsenmiddens dook meteen de vrees op dat op deze manier heel wat dure onderzoeken opnieuw – en onnodig – zouden uitgevoerd worden. Volgens Johan Kips, hoofd van het UZ Gasthuisberg, een onterechte vrees omdat er geen bijkomende onderzoeken worden uitgevoerd. De tweede opinie is enkel gebaseerd op de gegevens die de Leuvense specialist doorgestuurd krijgt van de patiënt. Niet alle huisartsen waren door deze woorden gerustgesteld en dus kreeg de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren hierover een aantal vragen. In het advies dat de Nationale Raad hierover formuleert, staan heel wat bedenkingen bij het systeem.
Uiteraard heeft de Orde geen probleem bij het vragen van een ‘second opinion’. Dat behoort sinds lang tot de mogelijkheden voor zowel een arts als een patiënt om een diagnose al dan niet te bevestigen en eventueel voor een andere therapie te kiezen. Bij het initiatief van de CM heeft de Orde echter wel drie deontologische bezwaren.
Het eerste bezwaar is het ontbreken van een daadwerkelijk contact tussen arts en patiënt. De Leuvense specialist baseert zich voor zijn oordeel op de gegevens die hem ter beschikking zijn gesteld en ziet de patiënt niet fysiek. De Orde benadrukt dat een effectief contact tussen arts en patiënt een conditio sine qua non is om tot een anamnese te komen. Zonder dat contact is het onmogelijk om een klinisch onderzoek kwaliteitsvol te integreren in de diagnosestelling. Op deze manier kan er evenmin een dialoog tussen arts en patiënt, gebaseerd op vertrouwen, ontstaan.
Bezwaar nummer twee: het recht op vrije keuze van een arts komt hierdoor in het gedrang. Een derde bezwaar van de Nationale Raad is dat het systeem potentieel de collegialiteit tussen artsen kan schaden. De orde stoort zich vooral aan twee passages in de CM-folder: ‘Dit advies krijgt u van geneesheren-specialisten die tot de top van hun vakgebied behoren’ en ‘U krijgt dit advies van onafhankelijke topspecialisten in hun vakgebied, gekozen op basis van hun expertisen met betrekking tot uw aandoening’. Deze formulering komt erg negatief over ten overstaan van de eerst geraadpleegde specialist en tegenover de huisarts van de patiënt. Nochtans zetten ook zij zich ‘gewetensvol in voor hun patiënt en beschikken zij over de nodige vakbekwaamheid’. De passage in de CM-folder neigt voor de Orde sterk naar ongeoorloofde reclame en houdt het risico in zich dat artsen tegen elkaar uitgespeeld worden.
Conclusie van de Nationale Raad van de Orde: ‘Deze samenwerking is niet de aangewezen manier om een ‘second opinion’ te organiseren.’