Op voorstel van minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Maggie De Block (Open VLD) keurde de regering een nieuwe definitie goed van het begrip ‘goedkoopste geneesmiddel’.
Maggie De Block stelde vast dat er vaak een belangrijk prijsverschil zit tussen het goedkoopste en het op twee na goedkoopste geneesmiddel. Daarom wordt er voortaan naast de vork van 5% een bijkomende vork van 20% ingevoerd tussen het goedkoopste en het op twee na goedkoopste geneesmiddel. Een geneesmiddel dat buiten deze marge van 20% valt, wordt voortaan niet meer als goedkoopste geneesmiddel beschouwd.
Geneesmiddelen die uit meer dan één werkzaam bestanddeel bestaan, ondergaan geen prijsvermindering als de referentiecluster van één of meerdere van zijn monocomponenten geopend wordt. In het huidige systeem behouden deze combinatiepreparaten, waarvoor afzonderlijke monopreparaten bestaan, bijgevolg hun hogere vergoedingsbasis. Dat is nadelig voor de patiënt en voor zijn ziekteverzekering. De wet diverse bepalingen voorziet dat vanaf 2017 de ‘combicliff’ toegepast wordt voor de combinatiepreparaten die niet meer onder octrooi zijn en waarvoor het referentieterugbetalingssysteem nog niet toegepast werd. Voor deze combinatiepreparaten mag de vergoedingsbasis niet groter zijn dan de som van de vergoedingsbases van de referentie-monopreparaten met de hoogste vergoedingsbasis per gebruikseenheid die nog behoren tot de groep van de goedkoopste geneesmiddelen.