Mag een arts die geen therapeutische relatie heeft met een patiënt, deze patiënt zonder diens toestemming onderzoeken in opdracht van een derde en in het kader van de opstelling van een omstandige geneeskundige verklaring met het oog op de aanstelling van een bewindvoerder? Over die vraag boog de Nationale Raad van de Orde van Artsen zich.
De vraag speelt in op een concrete situatie van een man die in een woonzorgcentrum verblijft. Een van zijn kinderen vroeg een arts, die niet de behandelende arts van de patiënt is, hem te onderzoeken met het oog op het opstellen van een omstandige geneeskundige verklaring die moet worden toegevoegd aan een verzoek tot bewindvoering over de goederen en/of de persoon. De wet op de patiëntenrechten stipuleert dat elke wilsbekwame patiënt het recht heeft toe te stemmen in elke tussenkomst van een zorgverstrekker. De wilsbekwaamheid van de patiënt is daarbij de absolute maatstaf. Een arts kan ook op basis van de actuele medische gegevens uit het patiëntendossier de omstandige geneeskundige verklaring opstellen. Is het een externe arts dan moet die beschikken over het patiëntendossier of ten minste over de relevante gegevens hieruit. Opnieuw is de toestemming van de patiënt nodig.
Weigert de patiënt het medisch onderzoek en weigert hij tevens inzage in het medisch dossier, dan voorziet het gerechtelijk wetboek een alternatief systeem: “Ingeval de verzoeker in de absolute onmogelijkheid verkeert om de geneeskundige verklaring bedoeld in het eerste lid bij het verzoekschrift te voegen, geeft hij in het verzoekschrift uitdrukkelijk de redenen hiervoor aan en motiveert hij waarom een rechterlijke beschermingsmaatregel hem aangewezen lijkt. De vrederechter die bij een uitdrukkelijk met redenen omklede beschikking oordeelt dat aan het vereiste van de absolute onmogelijkheid is voldaan en dat in het verzoekschrift voldoende ernstige redenen worden opgegeven die een beschermingsmaatregel kunnen rechtvaardigen, stelt een geneesheer-deskundige aan die overeenkomstig het tweede lid advies uitbrengt over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon.” Uit de parlementaire discussie die aan deze wet voorafging, blijkt duidelijk dat hiermee bedoeld wordt de gevallen van weigering door de patiënt.
Is de patiënt wilsonbekwaam, dan voorziet de wet op de patiëntenrechten een systeem van vertegenwoordiging. Heeft de patiënt toen hij nog wilsbekwaam was geen vertegenwoordiger aangeduid, dan wordt op basis van de cascaderegeling een vertegenwoordiger aangeduid. Dat is in eerste instantie de samenwonende partner gevolgd door de meerderjarige kinderen. Deze vertegenwoordiger dient zijn toestemming te geven. Is het een van de kinderen die wettelijk vertegenwoordiger is, maar bestaat er ruzie tussen de kinderen, dan behartigt de arts, zo nodig in multidisciplinair overleg, de belangen van de patiënt. Vraagt een van de kinderen een externe arts, maar zijn de andere kinderen het daar niet mee eens, dan komt het aan de externe arts toe om hierover in het belang van de patiënt te oordelen.
De Orde wijst er wel op dat ze al in eerdere adviezen duidelijk aangaf dat de behandelende arts de meest aangewezen persoon is om het ‘omstandig geneeskundig verslag met het oog op de bescherming van de persoon van de geesteszieke’ op te stellen in het belang van de patiënt en met respect voor de vertrouwensrelatie.