De Nationale Raad van de Orde der Artsen boog zich tijdens haar recente zitting over de problematiek van een patiëntenstop door huisartsen.
De huisarts, zeker wanneer hij houder is van het GMD, moet zijn praktijk en de permanentie in de praktijk dusdanig organiseren dat hijzelf of een vervanger zijn patiënten binnen een redelijke termijn kan voorthelpen. Tijdens de gewone praktijkuren moet de continuïteit van de zorg worden gewaarborgd. De wetgever legde vast dat de gewone praktijkuren lopen van maandag tot vrijdag van 8 tot 18 uur. Buiten deze uren kan de huisarts zijn patiënten verwijzen naar de wachtdienst.
“Door een tekort aan huisartsen op een bepaalde plaats kan de huisarts geprangd zitten tussen het aantal hulpvragen van patiënten en de vrijwaring van zijn eigen gezondheid”, stelt de Nationale Raad vast. Artikel 10 van de Code voor Medische Deontologie stelt vast dat de huisarts de deontologische plicht heeft te streven naar evenwicht tussen zijn beroepsactiviteiten en zijn privéleven. “Een overbevraagde en overbelaste huisarts riskeert gezondheidsproblemen en komt terecht in een situatie die niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van de zorg. Wanneer de werkdruk groter wordt dan de draagkracht bestaat het gevaar van overbelasting. Persoonlijke en praktijkgebonden redenen (uitval van personeel, stopzetten van activiteiten door collega's), lokale of regionale oorzaken (tekort aan huisartsen) kunnen aan de basis liggen van een werkoverbelasting. Het uitvallen van overbelaste huisartsen verhoogt bovendien de werkdruk op de overgebleven collega’s”, stelt de Orde vast.
Doet zo’n situatie zich voor, dan moeten volgens de Nationale Raad alle betrokken partners hun verantwoordelijkheid opnemen. Beslist een huisarts dat de praktijk wordt ingeperkt of dat er geen nieuwe patiënten kunnen bijkomen, dan moeten de geweigerde patiënten volgens een vooraf vastgesteld plan worden doorverwezen. Voor groepsprakrijken kan de doorverwijzing best intern gebeuren. De patiënten moeten op een gepaste wijze geïnformeerd worden over de inperking van de praktijk of de weigering om nieuwe patiënten te aanvaarden. Ze moeten ook de nodige informatie krijgen over mogelijkheden tot doorverwijzing.
Een belangrijke rol is weggelegd voor de huisartsenkringen. De Orde stelt verheugd vast dat heel wat kringen op dat vlak al goed werk leveren. Zo leggen sommige kringen lijsten aan van praktijken waar nog wel nieuwe patiënten worden aanvaard. Andere huisartsenkringen organiseren het toewijzen van een bepaalde buurt of van een aantal straten aan een bepaalde praktijk waar patiënten zonder huisarts terecht kunnen. De Nationale Raad doet een warme oproep aan huisartsenkringen uit probleemregio’s om deze voorbeelden te volgen.
De overheid moet verder initiatieven nemen om huisartsen aan te sporen zich te vestigen in huisartsarme regio’s. Verder dienen er initiatieven genomen te worden die huisartsen toelaten om tijd vrij te maken en in de vrijgekomen tijd ook nieuwe patiënten te verwelkomen. Mogelijke oplossingen zijn het (financieel) ondersteunen van administratieve krachten, een verlichting van de administratieve rompslomp, deelname van de patiënt aan de eigen behandeling (empowerment, zelfcontrole) en telegeneeskunde.
De Nationale Raad van de Orde der Artsen zal contact opnemen met de patiëntenorganisaties om na te gaan hoe programma’s voor ‘patient empowerment’ een duwtje in de rug kunnen krijgen.
Filip Ceulemans