Wetenschappelijk instituut Sciensano en het Instituut voor Tropische Geneeskunde gaan de strijd aan met de tijgermug en rekenen daarbij op alle burgers.
De klimaatopwarming en de globalisering leiden soms tot onverwachte problemen. Neem nu de opkomst van de tijgermug (Aedes albopictus), een exoot die zich intussen al volop in Zuid-Europa heeft gevestigd en sporadisch ook in België opduikt. Met de verdere opwarming van de aarde in het achterhoofd, leeft de vrees dat de tijgermug ook in onze contreien steeds vaker zal voorkomen. Om dat te voorkomen of toch minstens te vertragen, is het belangrijk exemplaren van de tijgermug vroegtijdig op te sporen. Voorlopig heeft ze zich hier nog niet gevestigd, maar in omliggende landen al wel. Het is belangrijk de tijgermug tegen te houden, omdat ze overdraagbare ziekten als dengue, chikunguya of zika kan overbrengen.
In de strijd tegen de tijgermug slaan wetenschappelijk instituut Sciensano en het Instituut voor Tropische Geneeskunde de handen in elkaar met het project MEMO+. Dat project wil de introductie van alle Aedes-muggen, waaronder de tijgermug, op de voet opvolgen. Sciensano staat in voor de passieve bewaking. Die zal berusten op burgerwetenschap, gebaseerd op een website waar burgers melding kunnen maken van tijgermuggen. De monitoring is gebaseerd op de morfologische identificatie van de muggensoort aan de hand van foto’s op de website. Het Instituut voor Tropische Geneeskunde zorgt voor de actieve bewaking en doet dat door het plaatsen van muggenvallen en het verzamelen van larven op specifieke toegangspunten zoals parkeerplaatsen.
De combinatie van actieve en passieve bewaking moet het mogelijk maken de introductie van de tijgermug in België te vertragen, of zo mogelijk te voorkomen.
Filip Ceulemans