Artsen in opleiding eisen degelijk sociaal statuut

In een gezamenlijk standpunt leggen de huisartsen en de specialisten in opleiding hun standpunt op tafel over het wetsvoorstel over hun arbeidsvoorwaarden dat momenteel wordt besproken in de Kamer. 

In de Kamercommissie Sociale Zaken wordt momenteel een wetsvoorstel besproken dat moet leiden tot betere arbeidsvoorwaarden en een beter sociaal statuut voor artsen in opleiding (huisartsen en specialisten). De Vlaamse Vereniging voor Artsen-Specialisten in Opleiding (VASO) en het Huisartsen in opleiding Overleg Platform (HOP) pleiten in een gezamenlijke open brief voor een volledige sociale bescherming. De strijd van beide organisaties is niet nieuw. VASO pleit al jaren voor het bekomen van uniforme arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming voor ASO’s. In het akkoord dat artsen en ziekenfondsen eind vorig jaar sloten, wordt een eerste aanzet gegeven door minimale arbeidsvoorwaarden vast te leggen. Voor de specialisten in opleiding volstaat dit echter geenszins. De huisartsen in opleiding staan iets verder dan hun collega’s specialisten sinds in de schoot van het ICHO op bepaalde niveaus meer beperkte arbeidsvoorwaarden werden vastgelegd.  

Wat beide groepen het meest stoort, is het nagenoeg ontbreken van sociale bescherming binnen hun sui generis statuut. “Vanuit politieke hoek wordt reeds twintig jaar een revisie en verbetering van dit statuut beloofd”, stellen VASO en HOP vast. “Met de huidige ontwikkelingen in het gezondheidsbeleid, de pandemie en de onderwijskwaliteit van onze artsen in opleiding, lijkt dit ons nu prioritair.” Bevragingen bij hun leden tonen aan dat er bij jonge artsen een grote vraag heerst naar een beter sociaal statuut. 

Drie prioritaire punten schuiven VASO en HOP naar voor in de discussie over het sociaal statuut. Ze vragen met aandrang dat de jaren die worden gepresteerd als ASO en Haio worden meegeteld als gewerkte jaren in de berekening van de pensioenleeftijd. Dit is vooral een belangrijk gegeven voor ASO’s en haio’s die nadien in loonverband gaan werken bijvoorbeeld in een ziekenhuis, een wijkgezondheidscentrum of een andere zorginstelling. Voorts vragen de organisaties dat werk wordt gemaakt van een systeem dat zorgt voor een degelijke pensioenopbouw. Zowel de eerste als de tweede pijler van het pensioenstelsel zouden hierbij kunnen worden gebruikt. Ten slotte vragen VASO en HOP de mogelijkheid te onderzoeken om werkloosheidsuitkering te voorzien voor artsen. Binnen bepaalde disciplines is er immers sprake van toenemende werkloosheid. De werkloosheidsuitkering moet ook gelden voor ASO’s en haio’s die hun opleiding voortijdig stopzetten of om een of andere reden tijdelijk werkloos zouden worden tijdens hun opleiding.  

In het nieuwe akkoord voor ASO’s wordt voorzien dat ze enkele andere sociale voordelen kunnen genieten zoals recuperatie van gewerkte feestdagen en de mogelijkheid palliatief verlof of klein verlet op te nemen. VASO en HOP pleiten ervoor deze voordelen ook toe te kennen aan haio’s. “We zien immers geen reden waarom hier een onderscheid gemaakt zou worden tussen arts-specialisten in opleiding en huisartsen in opleiding.” 

Op operationeel vlak zijn VASO en HOP voorstander van het splitsen van de rol van opleider/stagemeester en werkgever. Momenteel is de opleider rechtstreeks verantwoordelijk voor het goedkeuren van de werkuren en de uitbetaling ervan. Dat zorgt in de praktijk voor conflicten die moeilijk opgelost raken en sowieso voor een ongezonde leeromgeving. Tot slot herhalen de artsen in opleiding hun aloude eis om een centrale ombudsfunctie op te richten. Hier kunnen problemen op het terrein bij een onafhankelijke instantie worden gemeld. De ombudsdienst kan vervolgens overheid en controlerende instanties voorzien van informatie die een potentieel effect hebben op de opleiding en de kwaliteit van zorg. 

Filip Ceulemans